
Vrije Opvoedkunst, door WF Veltman | |
File Size: | 103 kb |
File Type: |
Vrije Opvoedkunst gisteren, nu en morgen
Geschiedenis van een Vereniging
W.F. Veltman
Het ontstaan
De Vereniging voor Vrije Opvoedkunst is tweemaal geboren zonder ooit echt gestorven te zijn.
In het begin van de jaren ‘50 ontstond bij twee mensen min of meer gelijktijdig de idee een vereniging in het leven te roepen, die als landelijke vereniging de pedagogie van Rudolf Steiner in Nederland zou bevorderen en bekendmaken en tevens de gemeenschappelijke belangen van de toen bestaande Vrije Scholen (zeven in getal) zou kunnen behartigen. Een institutie dus, waarin de Vrije Schoolbeweging zich als een veelomvattende spirituele impuls op aarde in een bepaalde vorm zou kunnen verwerkelijken.
Deze twee mensen waren Chris Rietveld en ondergetekende. Rietveld, oud-leerling van de Vrije School te Den Haag, had bijzonder veel ertoe bijgedragen dat deze school die in 1941 door de Nazi’s verboden werd, direct na de oorlog weer kon beginnen. Hij was vanaf 1945 werkzaam in de schooladministratie en als penningmeester van het bestuur.
Ik was sinds 1947 aan de Haagse Vrije School verbonden als leraar. We vertelden elkaar onze gedachten over een landelijke vereniging die verwonderlijk met elkaar overeenstemden en we besloten aan de gang te gaan. Toen we ons tot dr. Zeylmans van Emmichoven richtten - hij was als toenmalige voorzitter van de Anthroposofische Vereniging in Nederland ten nauwste met de Vrije School pedagogie verbonden en werd in alle belangrijke zaken de scholen betreffende geraadpleegd - vertelde hij ons dat er voor de oorlog een dergelijke vereniging was geweest met de naam Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, maar dat de activiteiten vanwege de Duitse bezetting van ons land waren gestopt en dat deze vereniging, weliswaar nooit officieel opgeheven, in feite niet meer bestond, althans in de normale zin van het woord ‘bestaan’. Wij waren zeer verrast, omdat we daarover van de oudere collega’s nooit iets hadden gehoord maar tegelijkertijd verheugd dat ons initiatief er eigenlijk al was, maar alleen ‘wedergeboren’ moest worden.
Dr. Zeylmans was bereid voor korte tijd het voorzitterschap op zich te nemen - of je kunt zeggen zijn voorzitterschap van voor de oorlog nog even te continueren om een goede overgang van de oude naar de nieuwe toestand mogelijk te maken. Hij raadde ons aan de vorm van de Pullmanclub te kiezen: een vereniging met gewone en buitengewone leden. Dat betekende twee concentrische cirkels, de binnenste bestaande uit leraren en bestuursleden van Vrije Scholen, de tweede, grotere cirkel bestaande uit ouders, vrienden, belangstellenden, enzovoort. Er werd ook een verschil in de contributie gemaakt; de gewone leden - slecht betaalde leraren - waren lid voor een tientje, de buitengewone leden betaalden, ik meen, twaalf gulden vijftig.
Het tijdschrift ‘Vrije Opvoedkunst’ werd van de toenmalige uitgever, het Grafisch Bedrijf Pereboom in Ede, gekocht en aan alle leden gratis verstrekt. Of anders uitgedrukt: bij de contributie was het tijdschrift inbegrepen. Pereboom die het blad exploiteerde, was geen anthroposoof of Vrije Schoolouder. Hij had echter veel interesse en hij liet de redactie, onder leiding van Arnold Henny, volledig vrij in het bepalen van de inhoud en vorm van het tijdschrift.
Rietveld en ik meenden dat we in twee jaar een duizendtal leden zouden hebben. Het heeft twintig jaar geduurd voor dit aantal was bereikt! Het is verbazingwekkend hoe moeizaam de scholen reageerden op een initiatief waarvan iedereen toch betrekkelijk gemakkelijk het grote voordeel en de spirituele betekenis kan inzien. Er waren toentertijd zeker leraren die vreesden dat een dergelijk vereniging als overkoepelend lichaam macht zou gaan uitoefenen over de individuele scholen. Deze vrienden konden zich blijkbaar moeilijk voorstellen dat een bestuur zich in dienst van het geheel, dus ook van de afzonderlijke scholen zou willen beijveren.
Het merendeel was echter zo gepreoccupeerd met het eigen schoolbedrijf dat ze geen moment geneigd waren over de rand van hun eigen bordje naar dat van anderen te kijken. De ouders waren nog niet ‘ontwaakt’. Toch ontstond er een interessante samenwerking. Na Zeylmans nam Max Stibbe het voorzitterschap op zich met als tweede voorzitter Jan van Wettum; ondergetekende was secretaris en. Rietveld penningmeester. In die dagen was de jaarlijkse bijeenkomst van leraren - federatiebijeenkomst genaamd - een belangrijk thema binnen het bestuur van de vereniging. De noodzakelijke verdieping van de pedagogie door de studie van Steiners anthroposofie kon via deze bijeenkomsten worden gestimuleerd. Ook de opleiding van leraren had de grootste aandacht, omdat zelfs het kleine aantal scholen uit die jaren met een voortdurend gebrek aan leerkrachten te kampen had.
Speciaal voor de opleidingsactiviteiten zat Cees van der Linden in het bestuur en Arnold Henny had als hoofdredacteur daarin ook zitting. Het voorzitterschap kwam na korte tijd op mijn schouders te rusten en het eerste dat ik invoerde was de maandelijkse vergadering op een vaste dag, namelijk de eerste zaterdagmiddag van de maand. Deze vergaderingen werden bezocht door vertegenwoordigers van de zeven lerarencolleges (later kwam Zutphen als achtste daarbij), plus een Belgische leraar uit de Antwerpse Vrije School en een bestuurslid van de plaatselijke afdeling het Gooi, waar men bezig was een Vrije School voor te bereiden.
Het werk van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst
In de zaterdagmiddag-vergaderingen die altijd in de leraarskamer van de Haagse Vrije School plaats vonden, werd hard gewerkt, ook vaak hard gelachen. De landelijke beleidsvoering - het woord ‘beleid’ waar je tegenwoordig mee wordt doodgegooid, werd toen nooit gebruikt, je deed gewoon wat er gedaan moest worden - vond geheel en al op deze vergadering plaats. Het werk dat nu over een aantal organen t.w. de Bond van Vrije Scholen, het Vrij Pedagogisch Centrum, de Landelijke Schoolbegeleidingsdienst, de Hogeschool voor Opvoedkunst (VPA) en de Stichting voor Rudolf Steiner Pedagogie is verdeeld, werd allemaal daar gedaan, althans het overleg hierover.
Toen een zwaar conflict de Amsterdamse Geert Grooteschool op haar grondvesten deed wankelen, werd uit de zaterdagmiddag- vergadering een commissie benoemd om deze school in de moeilijkheden bij. te staan. Toen het initiatief in Zutphen, na vijftien jaar kleuterklas, eindelijk rijp was voor een schoolstichting, werd in de zaterdagmiddag-vergadering van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst besloten aan het Haarlemse college te vragen een geweldig offer voor de nieuwe school te brengen, namelijk om Harry Polderman als ervaren leerkracht aan Zutphen af te staan.
Zo werkte de vereniging voor het geheel van de beweging evenzeer als voor de individuele scholen.
Wat minder goed lukte was de ‘buitencirkel’ in het geheel te betrekken. Later bleek dat menig ouder de betiteling ‘buitengewoon lid’ als discriminerend ondervond. We schaften het onderscheid dan ook af. Maar toch was het imago van de vereniging duidelijk: een lerarenclub die de zaakjes onder elkaar zo goed en zo kwaad als het ging regelde. Ouders kwamen er niet aan te pas. Pogingen, vooral in het begin door Chris Rietveld en mij gedaan om iets speciaals voor deze ‘buitenkring’ te doen, zoals lezingen, reducties op bijeenkomsten en dergelijke, sloegen absoluut niet aan.
Emancipatie
Op een bepaald moment ontstond onder bestuderen van enkele Vrije Scholen een soort dissidentenbeweging. Enkelen, zoals Bert Rienks, probeerden een bestuurdersbond nog wel binnen de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst te houden, maar dat lukte niet; er moest en zou een aparte bond komen, vooral gepromoot doorde heer Bos, bestuurslid te Bergen en Jan van Blom, voorzitter van het bestuur van de Haagse Vrije School. We naderen nu het gedenkwaardige jaar 1970.
De ouders profileren zich
Tussen 1960 en 1970 beleefde de hele wereld het ‘alternativisme’. De oude materialistische cultuur bood niets aantrekkelijks, alleen atoomdreiging, milieuvergiftiging, politieke corruptie en bureaucratie. Opvoeding, geneeskunst en voeding moesten worden vernieuwd of naast het ‘reguliere’ moest het ‘alternatieve’ een plaats krijgen. Er ontstond in Nederland, evenals in andere landen, een sterke vraag naar andersoortig onderwijs. De Vrije Schoolpedagogie kwam in de lift. De overheid had ook een alternatief op stapel gezet voor het voortgezet onderwijs: de mammoetwet. Maar dit alternatief dreigde uit te pakken als een nog veel rigoureuzer schending van de grondwettelijke vrijheid van onderwijs dan voorheen het geval was.
De mammoetwet werd aangenomen en ogenblikkelijk gevolgd door verdere plannen tot manipulering van het onderwijs door de staat. Ouders werden wakker. Op de stoep van het ministerie van O.K. en W. (toen nog ‘K’ erbij!) aan de Nieuwe Uitleg te Den Haag ontstond het Landelijk Ouder Contact. Een groepje ouders had met de minister (of de staatssecretaris) gesproken en duidelijk gevoeld dat hier niets te halen viel. We moesten de barricaden op (1970). De Vereniging voor Vrije Opvoedkunst werd helaas door de ouders niet gezien als het geschikte kader voor hun activiteiten. Ze waren als LOC-ouders wel in de zaterdagmiddagbesprekingen vertegenwoordigd, maar bleven de vereniging als een lerarenclub zien, waar ze misschien wel gelijk in hadden. Om een integratie tot stand te brengen was de tijd kennelijk nog niet rijp: de ouders wilden hun identiteit als betrokkenen bij het Vrije Schoolgebeuren eerst onder elkaar zoeken en beleven.
De grote congressen
De Vereniging organiseerde achter elkaar vier grote congressen in. 1973, 1976 en 1982, in de carousselzaal van het Congresgebouw in Den Haag en in 1988 in de Rai in Amsterdam. Deze congressen waren gewijd aan ‘vrijheid van onderwijs’ en bedoeld om de mensen wakker te schudden en bewust te maken van de heilloze gevolgen die het beleid van de Nederlandse overheid ten aanzien van het onderwijs voor onze kinderen en onze cultuur zou opleveren. Ten onrechte werd gemeend dat wij alleen voor ons eigen standje opkwamen. De samenstelling van de groep sprekers en discussieleiders liet duidelijk zien dat wij juist intensief naar contact met andere richtingen hadden gezocht met mensen die, evenals wij, ten zeerste verontrust waren over de ontwikkelingen.
Ik kan niet zeggen dat deze congressen in den lande opzienbarend zijn geweest, hoewel er gemiddeld een bezoekersaantal van 1500 mensen was, maar voor onze eigen beweging waren het hoogtepunten. Vooral het eerste congres in 1973 ter gelegenheid van 50 jaar Vrije Schoolonderwijs in Nederland is door de deelnemers beleefd als een feestelijke en tegelijk spirituele en indrukwekkende gebeurtenis. Ik geloof dat bij geen enkele gelegenheid de solidariteit, de vreugdevolle zekerheid voor de goede zaak te vechten, de geestdrift met een ruime dosis humor zich in onze schoolbeweging zo overtuigend hebben getoond als bij die bijeenkomst op 29 april 1973. Aan het slot van het congres sprak Rudolf Mees en riep op tot het stichten van een eigen opleidingsinstituut: grote bijval! Maar het verbazingwekkende was dat een jaar later inderdaad de Vrije Pedagogische Academie van start kon gaan. De goede geest was vaardig over ons!
Voor het realiseren van zulke congressen is een intensieve voorbereiding, een goed doordachte en vlot lopende organisatie nodig. Daarin muntte Ans Bouma uit, die als secretaris van het bestuur deze gloriejaren van de vereniging door haar onvermoeibare werkkracht, haar enthousiasme, heldere verstand en organisatorisch inzicht, een stevig fundament gaf. Naast haar maakte Hans Peelen zich ook bijzonder verdienstelijk in dit opzicht.
Nieuwe Vrije Scholen
De tijd was aangebroken dat de schoolbeweging zich op explosieve wijze begon uit te breiden: in tien jaar tijds vertienvoudigde het aantal Vrije Scholen in Nederland! Het begon in Eindhoven, Nijmegen en Groningen volgden en daarna de vele initiatieven in steden en dorpen van het hele land. Nu waren het ouders die voor hun kinderen Vrije Schoolonderwijs verlangden. Vroeger waren het anthroposofen die een school stichtten vanuit hun geestelijk ideaal. Deze mensen werden dan zelf leraar aan de door hen opgerichte scholen en ouders met kinderen zochten hun weg naar zo’n school, of de school moest veel moeite doen om voldoende leerlingen te vinden. Nu was dat omgekeerd: leraren moesten worden gevonden; kinderen waren er genoeg.
Voor de vereniging betekende dit veel werk. Hoewel naast de Bond van Vrije Scholen, de Stichting voor Rudolf Steiner Pedagogie die voor geld moest zorgen, het Vrij Pedagogisch Centrum, de Centrale Administratie en de Landelijke Schoolbegeleidingsdienst ontstonden, bleef er een sterke stroom van vragen en informatieverschaffing gaan naar en vanuit het secretariaat in de Sonderdankstraat. Het tijdschrift vereiste veel zorg door het toenemende aantal leden (dus abonnees) en de grotere frequentie van verschijnen.
Plaatselijke afdelingen
De plaatselijke afdelingen ontstonden rondom de bestaande en rond de nieuw te stichten scholen. De ‘gezinscultuur’ was een belangrijk thema binnen deze afdelingen. Cursussen en informatieavonden, voornamelijk voor de ouders, voorzagen en voorzien nog steeds in de behoefte om onze pedagogie te leren kennen en door meer inzicht ook thuis te ondersteunen. Merkwaardigerwijs ondervinden de enthousiaste ouders van de plaatselijke afdelingen vaak een duidelijke afweer van de zijde van het plaatselijke lerarencollege. Je vraagt je af hoe zo iets mogelijk is; gelukkig zijn er ook afdelingen, waar een goede samenwerking bestaat met de school.
Met de sterke bewustwording van de ouders als de mededragers van de scholen en niet alleen als vriendelijke ja-zeggers en cake- bakkers-voor-feestelijke-gelegenheden, veranderde ook het karakter van de zaterdagmiddagen. De leraren van de nieuwe èn oude scholen lieten het afweten op een enkele getrouwe na en de ouders gingen de maandelijkse vergaderingen die voor hen werden opengesteld, bezoeken. Er werden voordrachten gehouden en het ‘marktgedeelte’ leverde de mogelijkheid van informatie omtrent de scholen , omtrent de overheidsmaatregelen, enzovoort.
Schoolbeweging
De Vrije Schoolbeweging gaf een beeld van grote bedrijvigheid, maar een jammerlijk tekort aan saamhorigheid. De integratie van de verschillende ‘organen’ als bovengenoemd werd niet of nauwelijks nagestreefd. Onverschilligheid, enerzijds ten aanzien van het landelijke aspect, anderzijds gebrek aan vertrouwen tussen de verschillende groeperingen. Het centrale secretariaat in Driebergen bracht wel intensief contact van de aldaar opererende medewerkers, maar centrum en periferie, ‘organen’ en het hele organisme, vonden elkaar moeilijk. De Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, oorspronkelijk de ‘moeder’ van alle instituties die op landelijk niveau werken, werd steeds meer beschouwd als één van de organen, volgens sommigen een ouderclubje dat niet veel om het lijf had en dat alleen maar diende voor de uitgave van het sociaalpedagogische maandblad ‘Vrije Opvoedkunst’. Zo ontstond de fabel dat ‘Vrije Opvoedkunst’ een ‘verenigingsblaadje’ zou zijn en geen ‘bewegingsblad, omdat vereniging en beweging niet meer. als het zelfde werden beleefd.
Activiteiten
Ondertussen ontplooiden zich alle mogelijke activiteiten. De vereniging nam het initiatief tot de zogenoemde beroepenconferentie, een jaarlijks evenement in de herfstvakantie, waar leerlingen van Vrije Scholen, maar ook jonge mensen van andere herkomst, vier dagen over beroep en beroepen, over biografie en beroep kunnen horen en met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Elk jaar een doorslaggevend succes!
De landelijke dagen werden een belangrijke vorm van communicatie binnen de beweging. Ook de bijeenkomsten van de werkgroep voor vrijheid van onderwijs sloten aan bij het streven van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst. Deze werkgroep trad met grote zelfstandigheid op, maar de verbinding met de vereniging was essentieel. Vele ouders wilden graag met het streven van de werkgroep meegaan, de leraren en de besturen van de organen echter schitterden meestal door afwezigheid. Ook het streven van de Hiramstichting om het ambachtelijke element in het Vrije Schoolonderwijs te stimuleren sloot aan bij de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, hoewel er geen organisatorische verbinding werd nagestreefd. Als laatste loot aan de stam van de Vrije Opvoedkunst heeft zich de Werkgroep voor het kleinste kind gevormd De toekomstige ontwikkelingen in de maatschappij maken het noodzakelijk dat hieraan de allergrootste aandacht wordt besteed. Het ontstaan van kinderhoven waarin de ‘opvang’ van een totaal andere geaardheid zal moeten zijn dan van overheidswege wordt nagestreefd, zal in de naaste toekomst onze intensieve inspanning vragen.
Taken voor nu en morgen
In het huidige moment binnen de ontwikkeling van de Nederlandse Vrije Schoolbeweging ziet de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst een groot aantal belangrijke taken welke vervuld moeten worden.
In de eerste plaats mee te werken aan het integratieproces waardoor de werkgebieden binnen de schoolbeweging wederom tot een grotere saamhorigheid kunnen komen. De kracht naar binnen en. naar buiten zal hierdoor toenemen, evenals de geloofwaardigheid van. onze pedagogie. Het zou van grote betekenis zijn wanneer alle bij onze beweging betrokkenen, ouders, leraren en bestuurders, de Vereniging voor Vrije Opvoedkunde als die institutie beleven die door haar doelstelling en vorm van activiteiten een samenbindend element vertegenwoordigt. Geen overkoepelend machtsinstrument dat de vrijheid van de autonome werkgebieden (in de eerste plaats de scholen) beperkt, Maar een dienend verbond waarvan iedereen vanzelfsprekend lid is, die op een of andere wijze met Steiners opvoedkunst te maken heeft.
In die zin wil de vereniging ook aandeel hebben aan het tijdschrift ‘Vrije Opvoedkunst’. Zij wil geen ‘eigendomsrecht’ laten gelden op iets dat van de gehele beweging moet zijn, maar zij mag dan steun, ook financieel, van dit geheel verwachten.
De plaatselijke afdelingen van de vereniging moeten gestimuleerd en uitgebreid worden. Rondom de scholen moet er een bloeiend cultureel leven zijn waarin zich alle mogelijk initiatieven in alle mogelijk vormen kunnen ontplooien. Dat is natuurlijk een prachtig veld van sociale activiteit: samenwerking van ouders en leraren, ontmoetingen, niet alleen voor de ‘in-crowd’, maar vooral ook naar buiten gericht. Ik bedoel hiermee ook een vruchtbare wisselwerking van ‘vrije opvoedkunst’ met het reguliere onderwijs en met andere gebieden van de samenleving; Het multiculturele aspect van onze huidige samenleving mag gerust eens wat aandacht krijgen Jaarfeesten, een rijk en onuitputtelijk thema! De jaarfeestengroep verricht al geruime tijd bijzonder belangwekkend werk op dit gebied, niet alleen door cursussen en landelijke dagen, maar ook door publicaties.
Wat is er niet allemaal nog te doen voor de spirituele vernieuwing van onze cultuur, voor het kind in het bijzonder! Buitenschoolse opvang, sprookjes-, marionetten- en toneeluren in wijken waar kinderen het gevaar lopen tot criminelen-in-spe op te groeien. In onze civilisatie wordt wel ongelofelijk veel georganiseerd, gediscussieerd en geregeld, maar er is een ontstellend gebrek aan ideeën. De scholen en hun culturele uitstraling zouden ideeënbron kunnen zijn, als we nu maar eens ophielden met ruzie maken en afknappen.
Wellicht het allerbelangrijkste om aan te werken is de spirituele invulling van de sociaal onontbeerlijk geworden crèche voor heel jonge kinderen. Als wij niet gaan inzien dat de juiste verzorging van 0-3 jarigen evenzeer tot de pedagogische impuls van Rudolf Steiner behoort en dat het de hoogste tijd is hier krachtdadig aan te werken, verzuimen wij niet alleen onze menselijke plicht, maar we werken indirect mee aan noodlottige ontwikkelingen op dit gebied, die het Nederlandse volk veel kwaad zullen berokkenen, zoals alle vorige onderwijswetten en overheidsreglementeringen ten aanzien van de mens als geestelijk en sociaal wezen onheil hebben gebracht.
En dit alles gedragen door de grondgedachte van de driegeleding van het sociale organisme. De Vrije Schoolpedagogie is een kind van de sociale driegeleding! Een vrij geestelijk leven, waarvan ‘onderwijs’ een belangrijk deel uitmaakt, is een eerste voorwaarde voor een gezond cultuurleven. Ik zie het als een belangrijke taak van de ouderkringen rond onze scholen om deze sociale hervormingsgedachte van Rudolf Steiner niet alleen op te nemen en te begrijpen, maar vooral ook door de daad uit te dragen. In dit geval is die daad: een concentratie van kracht, een saamhorigheid in het optreden te realiseren om de strijd voor vrijheid verder te voeren.
De verenigingsvorm waarin dit kan geschieden, is aanwezig; mogen mensen er gebruik van maken.
W.F. Veltman
Het ontstaan
De Vereniging voor Vrije Opvoedkunst is tweemaal geboren zonder ooit echt gestorven te zijn.
In het begin van de jaren ‘50 ontstond bij twee mensen min of meer gelijktijdig de idee een vereniging in het leven te roepen, die als landelijke vereniging de pedagogie van Rudolf Steiner in Nederland zou bevorderen en bekendmaken en tevens de gemeenschappelijke belangen van de toen bestaande Vrije Scholen (zeven in getal) zou kunnen behartigen. Een institutie dus, waarin de Vrije Schoolbeweging zich als een veelomvattende spirituele impuls op aarde in een bepaalde vorm zou kunnen verwerkelijken.
Deze twee mensen waren Chris Rietveld en ondergetekende. Rietveld, oud-leerling van de Vrije School te Den Haag, had bijzonder veel ertoe bijgedragen dat deze school die in 1941 door de Nazi’s verboden werd, direct na de oorlog weer kon beginnen. Hij was vanaf 1945 werkzaam in de schooladministratie en als penningmeester van het bestuur.
Ik was sinds 1947 aan de Haagse Vrije School verbonden als leraar. We vertelden elkaar onze gedachten over een landelijke vereniging die verwonderlijk met elkaar overeenstemden en we besloten aan de gang te gaan. Toen we ons tot dr. Zeylmans van Emmichoven richtten - hij was als toenmalige voorzitter van de Anthroposofische Vereniging in Nederland ten nauwste met de Vrije School pedagogie verbonden en werd in alle belangrijke zaken de scholen betreffende geraadpleegd - vertelde hij ons dat er voor de oorlog een dergelijke vereniging was geweest met de naam Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, maar dat de activiteiten vanwege de Duitse bezetting van ons land waren gestopt en dat deze vereniging, weliswaar nooit officieel opgeheven, in feite niet meer bestond, althans in de normale zin van het woord ‘bestaan’. Wij waren zeer verrast, omdat we daarover van de oudere collega’s nooit iets hadden gehoord maar tegelijkertijd verheugd dat ons initiatief er eigenlijk al was, maar alleen ‘wedergeboren’ moest worden.
Dr. Zeylmans was bereid voor korte tijd het voorzitterschap op zich te nemen - of je kunt zeggen zijn voorzitterschap van voor de oorlog nog even te continueren om een goede overgang van de oude naar de nieuwe toestand mogelijk te maken. Hij raadde ons aan de vorm van de Pullmanclub te kiezen: een vereniging met gewone en buitengewone leden. Dat betekende twee concentrische cirkels, de binnenste bestaande uit leraren en bestuursleden van Vrije Scholen, de tweede, grotere cirkel bestaande uit ouders, vrienden, belangstellenden, enzovoort. Er werd ook een verschil in de contributie gemaakt; de gewone leden - slecht betaalde leraren - waren lid voor een tientje, de buitengewone leden betaalden, ik meen, twaalf gulden vijftig.
Het tijdschrift ‘Vrije Opvoedkunst’ werd van de toenmalige uitgever, het Grafisch Bedrijf Pereboom in Ede, gekocht en aan alle leden gratis verstrekt. Of anders uitgedrukt: bij de contributie was het tijdschrift inbegrepen. Pereboom die het blad exploiteerde, was geen anthroposoof of Vrije Schoolouder. Hij had echter veel interesse en hij liet de redactie, onder leiding van Arnold Henny, volledig vrij in het bepalen van de inhoud en vorm van het tijdschrift.
Rietveld en ik meenden dat we in twee jaar een duizendtal leden zouden hebben. Het heeft twintig jaar geduurd voor dit aantal was bereikt! Het is verbazingwekkend hoe moeizaam de scholen reageerden op een initiatief waarvan iedereen toch betrekkelijk gemakkelijk het grote voordeel en de spirituele betekenis kan inzien. Er waren toentertijd zeker leraren die vreesden dat een dergelijk vereniging als overkoepelend lichaam macht zou gaan uitoefenen over de individuele scholen. Deze vrienden konden zich blijkbaar moeilijk voorstellen dat een bestuur zich in dienst van het geheel, dus ook van de afzonderlijke scholen zou willen beijveren.
Het merendeel was echter zo gepreoccupeerd met het eigen schoolbedrijf dat ze geen moment geneigd waren over de rand van hun eigen bordje naar dat van anderen te kijken. De ouders waren nog niet ‘ontwaakt’. Toch ontstond er een interessante samenwerking. Na Zeylmans nam Max Stibbe het voorzitterschap op zich met als tweede voorzitter Jan van Wettum; ondergetekende was secretaris en. Rietveld penningmeester. In die dagen was de jaarlijkse bijeenkomst van leraren - federatiebijeenkomst genaamd - een belangrijk thema binnen het bestuur van de vereniging. De noodzakelijke verdieping van de pedagogie door de studie van Steiners anthroposofie kon via deze bijeenkomsten worden gestimuleerd. Ook de opleiding van leraren had de grootste aandacht, omdat zelfs het kleine aantal scholen uit die jaren met een voortdurend gebrek aan leerkrachten te kampen had.
Speciaal voor de opleidingsactiviteiten zat Cees van der Linden in het bestuur en Arnold Henny had als hoofdredacteur daarin ook zitting. Het voorzitterschap kwam na korte tijd op mijn schouders te rusten en het eerste dat ik invoerde was de maandelijkse vergadering op een vaste dag, namelijk de eerste zaterdagmiddag van de maand. Deze vergaderingen werden bezocht door vertegenwoordigers van de zeven lerarencolleges (later kwam Zutphen als achtste daarbij), plus een Belgische leraar uit de Antwerpse Vrije School en een bestuurslid van de plaatselijke afdeling het Gooi, waar men bezig was een Vrije School voor te bereiden.
Het werk van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst
In de zaterdagmiddag-vergaderingen die altijd in de leraarskamer van de Haagse Vrije School plaats vonden, werd hard gewerkt, ook vaak hard gelachen. De landelijke beleidsvoering - het woord ‘beleid’ waar je tegenwoordig mee wordt doodgegooid, werd toen nooit gebruikt, je deed gewoon wat er gedaan moest worden - vond geheel en al op deze vergadering plaats. Het werk dat nu over een aantal organen t.w. de Bond van Vrije Scholen, het Vrij Pedagogisch Centrum, de Landelijke Schoolbegeleidingsdienst, de Hogeschool voor Opvoedkunst (VPA) en de Stichting voor Rudolf Steiner Pedagogie is verdeeld, werd allemaal daar gedaan, althans het overleg hierover.
Toen een zwaar conflict de Amsterdamse Geert Grooteschool op haar grondvesten deed wankelen, werd uit de zaterdagmiddag- vergadering een commissie benoemd om deze school in de moeilijkheden bij. te staan. Toen het initiatief in Zutphen, na vijftien jaar kleuterklas, eindelijk rijp was voor een schoolstichting, werd in de zaterdagmiddag-vergadering van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst besloten aan het Haarlemse college te vragen een geweldig offer voor de nieuwe school te brengen, namelijk om Harry Polderman als ervaren leerkracht aan Zutphen af te staan.
Zo werkte de vereniging voor het geheel van de beweging evenzeer als voor de individuele scholen.
Wat minder goed lukte was de ‘buitencirkel’ in het geheel te betrekken. Later bleek dat menig ouder de betiteling ‘buitengewoon lid’ als discriminerend ondervond. We schaften het onderscheid dan ook af. Maar toch was het imago van de vereniging duidelijk: een lerarenclub die de zaakjes onder elkaar zo goed en zo kwaad als het ging regelde. Ouders kwamen er niet aan te pas. Pogingen, vooral in het begin door Chris Rietveld en mij gedaan om iets speciaals voor deze ‘buitenkring’ te doen, zoals lezingen, reducties op bijeenkomsten en dergelijke, sloegen absoluut niet aan.
Emancipatie
Op een bepaald moment ontstond onder bestuderen van enkele Vrije Scholen een soort dissidentenbeweging. Enkelen, zoals Bert Rienks, probeerden een bestuurdersbond nog wel binnen de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst te houden, maar dat lukte niet; er moest en zou een aparte bond komen, vooral gepromoot doorde heer Bos, bestuurslid te Bergen en Jan van Blom, voorzitter van het bestuur van de Haagse Vrije School. We naderen nu het gedenkwaardige jaar 1970.
De ouders profileren zich
Tussen 1960 en 1970 beleefde de hele wereld het ‘alternativisme’. De oude materialistische cultuur bood niets aantrekkelijks, alleen atoomdreiging, milieuvergiftiging, politieke corruptie en bureaucratie. Opvoeding, geneeskunst en voeding moesten worden vernieuwd of naast het ‘reguliere’ moest het ‘alternatieve’ een plaats krijgen. Er ontstond in Nederland, evenals in andere landen, een sterke vraag naar andersoortig onderwijs. De Vrije Schoolpedagogie kwam in de lift. De overheid had ook een alternatief op stapel gezet voor het voortgezet onderwijs: de mammoetwet. Maar dit alternatief dreigde uit te pakken als een nog veel rigoureuzer schending van de grondwettelijke vrijheid van onderwijs dan voorheen het geval was.
De mammoetwet werd aangenomen en ogenblikkelijk gevolgd door verdere plannen tot manipulering van het onderwijs door de staat. Ouders werden wakker. Op de stoep van het ministerie van O.K. en W. (toen nog ‘K’ erbij!) aan de Nieuwe Uitleg te Den Haag ontstond het Landelijk Ouder Contact. Een groepje ouders had met de minister (of de staatssecretaris) gesproken en duidelijk gevoeld dat hier niets te halen viel. We moesten de barricaden op (1970). De Vereniging voor Vrije Opvoedkunst werd helaas door de ouders niet gezien als het geschikte kader voor hun activiteiten. Ze waren als LOC-ouders wel in de zaterdagmiddagbesprekingen vertegenwoordigd, maar bleven de vereniging als een lerarenclub zien, waar ze misschien wel gelijk in hadden. Om een integratie tot stand te brengen was de tijd kennelijk nog niet rijp: de ouders wilden hun identiteit als betrokkenen bij het Vrije Schoolgebeuren eerst onder elkaar zoeken en beleven.
De grote congressen
De Vereniging organiseerde achter elkaar vier grote congressen in. 1973, 1976 en 1982, in de carousselzaal van het Congresgebouw in Den Haag en in 1988 in de Rai in Amsterdam. Deze congressen waren gewijd aan ‘vrijheid van onderwijs’ en bedoeld om de mensen wakker te schudden en bewust te maken van de heilloze gevolgen die het beleid van de Nederlandse overheid ten aanzien van het onderwijs voor onze kinderen en onze cultuur zou opleveren. Ten onrechte werd gemeend dat wij alleen voor ons eigen standje opkwamen. De samenstelling van de groep sprekers en discussieleiders liet duidelijk zien dat wij juist intensief naar contact met andere richtingen hadden gezocht met mensen die, evenals wij, ten zeerste verontrust waren over de ontwikkelingen.
Ik kan niet zeggen dat deze congressen in den lande opzienbarend zijn geweest, hoewel er gemiddeld een bezoekersaantal van 1500 mensen was, maar voor onze eigen beweging waren het hoogtepunten. Vooral het eerste congres in 1973 ter gelegenheid van 50 jaar Vrije Schoolonderwijs in Nederland is door de deelnemers beleefd als een feestelijke en tegelijk spirituele en indrukwekkende gebeurtenis. Ik geloof dat bij geen enkele gelegenheid de solidariteit, de vreugdevolle zekerheid voor de goede zaak te vechten, de geestdrift met een ruime dosis humor zich in onze schoolbeweging zo overtuigend hebben getoond als bij die bijeenkomst op 29 april 1973. Aan het slot van het congres sprak Rudolf Mees en riep op tot het stichten van een eigen opleidingsinstituut: grote bijval! Maar het verbazingwekkende was dat een jaar later inderdaad de Vrije Pedagogische Academie van start kon gaan. De goede geest was vaardig over ons!
Voor het realiseren van zulke congressen is een intensieve voorbereiding, een goed doordachte en vlot lopende organisatie nodig. Daarin muntte Ans Bouma uit, die als secretaris van het bestuur deze gloriejaren van de vereniging door haar onvermoeibare werkkracht, haar enthousiasme, heldere verstand en organisatorisch inzicht, een stevig fundament gaf. Naast haar maakte Hans Peelen zich ook bijzonder verdienstelijk in dit opzicht.
Nieuwe Vrije Scholen
De tijd was aangebroken dat de schoolbeweging zich op explosieve wijze begon uit te breiden: in tien jaar tijds vertienvoudigde het aantal Vrije Scholen in Nederland! Het begon in Eindhoven, Nijmegen en Groningen volgden en daarna de vele initiatieven in steden en dorpen van het hele land. Nu waren het ouders die voor hun kinderen Vrije Schoolonderwijs verlangden. Vroeger waren het anthroposofen die een school stichtten vanuit hun geestelijk ideaal. Deze mensen werden dan zelf leraar aan de door hen opgerichte scholen en ouders met kinderen zochten hun weg naar zo’n school, of de school moest veel moeite doen om voldoende leerlingen te vinden. Nu was dat omgekeerd: leraren moesten worden gevonden; kinderen waren er genoeg.
Voor de vereniging betekende dit veel werk. Hoewel naast de Bond van Vrije Scholen, de Stichting voor Rudolf Steiner Pedagogie die voor geld moest zorgen, het Vrij Pedagogisch Centrum, de Centrale Administratie en de Landelijke Schoolbegeleidingsdienst ontstonden, bleef er een sterke stroom van vragen en informatieverschaffing gaan naar en vanuit het secretariaat in de Sonderdankstraat. Het tijdschrift vereiste veel zorg door het toenemende aantal leden (dus abonnees) en de grotere frequentie van verschijnen.
Plaatselijke afdelingen
De plaatselijke afdelingen ontstonden rondom de bestaande en rond de nieuw te stichten scholen. De ‘gezinscultuur’ was een belangrijk thema binnen deze afdelingen. Cursussen en informatieavonden, voornamelijk voor de ouders, voorzagen en voorzien nog steeds in de behoefte om onze pedagogie te leren kennen en door meer inzicht ook thuis te ondersteunen. Merkwaardigerwijs ondervinden de enthousiaste ouders van de plaatselijke afdelingen vaak een duidelijke afweer van de zijde van het plaatselijke lerarencollege. Je vraagt je af hoe zo iets mogelijk is; gelukkig zijn er ook afdelingen, waar een goede samenwerking bestaat met de school.
Met de sterke bewustwording van de ouders als de mededragers van de scholen en niet alleen als vriendelijke ja-zeggers en cake- bakkers-voor-feestelijke-gelegenheden, veranderde ook het karakter van de zaterdagmiddagen. De leraren van de nieuwe èn oude scholen lieten het afweten op een enkele getrouwe na en de ouders gingen de maandelijkse vergaderingen die voor hen werden opengesteld, bezoeken. Er werden voordrachten gehouden en het ‘marktgedeelte’ leverde de mogelijkheid van informatie omtrent de scholen , omtrent de overheidsmaatregelen, enzovoort.
Schoolbeweging
De Vrije Schoolbeweging gaf een beeld van grote bedrijvigheid, maar een jammerlijk tekort aan saamhorigheid. De integratie van de verschillende ‘organen’ als bovengenoemd werd niet of nauwelijks nagestreefd. Onverschilligheid, enerzijds ten aanzien van het landelijke aspect, anderzijds gebrek aan vertrouwen tussen de verschillende groeperingen. Het centrale secretariaat in Driebergen bracht wel intensief contact van de aldaar opererende medewerkers, maar centrum en periferie, ‘organen’ en het hele organisme, vonden elkaar moeilijk. De Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, oorspronkelijk de ‘moeder’ van alle instituties die op landelijk niveau werken, werd steeds meer beschouwd als één van de organen, volgens sommigen een ouderclubje dat niet veel om het lijf had en dat alleen maar diende voor de uitgave van het sociaalpedagogische maandblad ‘Vrije Opvoedkunst’. Zo ontstond de fabel dat ‘Vrije Opvoedkunst’ een ‘verenigingsblaadje’ zou zijn en geen ‘bewegingsblad, omdat vereniging en beweging niet meer. als het zelfde werden beleefd.
Activiteiten
Ondertussen ontplooiden zich alle mogelijke activiteiten. De vereniging nam het initiatief tot de zogenoemde beroepenconferentie, een jaarlijks evenement in de herfstvakantie, waar leerlingen van Vrije Scholen, maar ook jonge mensen van andere herkomst, vier dagen over beroep en beroepen, over biografie en beroep kunnen horen en met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Elk jaar een doorslaggevend succes!
De landelijke dagen werden een belangrijke vorm van communicatie binnen de beweging. Ook de bijeenkomsten van de werkgroep voor vrijheid van onderwijs sloten aan bij het streven van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst. Deze werkgroep trad met grote zelfstandigheid op, maar de verbinding met de vereniging was essentieel. Vele ouders wilden graag met het streven van de werkgroep meegaan, de leraren en de besturen van de organen echter schitterden meestal door afwezigheid. Ook het streven van de Hiramstichting om het ambachtelijke element in het Vrije Schoolonderwijs te stimuleren sloot aan bij de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst, hoewel er geen organisatorische verbinding werd nagestreefd. Als laatste loot aan de stam van de Vrije Opvoedkunst heeft zich de Werkgroep voor het kleinste kind gevormd De toekomstige ontwikkelingen in de maatschappij maken het noodzakelijk dat hieraan de allergrootste aandacht wordt besteed. Het ontstaan van kinderhoven waarin de ‘opvang’ van een totaal andere geaardheid zal moeten zijn dan van overheidswege wordt nagestreefd, zal in de naaste toekomst onze intensieve inspanning vragen.
Taken voor nu en morgen
In het huidige moment binnen de ontwikkeling van de Nederlandse Vrije Schoolbeweging ziet de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst een groot aantal belangrijke taken welke vervuld moeten worden.
In de eerste plaats mee te werken aan het integratieproces waardoor de werkgebieden binnen de schoolbeweging wederom tot een grotere saamhorigheid kunnen komen. De kracht naar binnen en. naar buiten zal hierdoor toenemen, evenals de geloofwaardigheid van. onze pedagogie. Het zou van grote betekenis zijn wanneer alle bij onze beweging betrokkenen, ouders, leraren en bestuurders, de Vereniging voor Vrije Opvoedkunde als die institutie beleven die door haar doelstelling en vorm van activiteiten een samenbindend element vertegenwoordigt. Geen overkoepelend machtsinstrument dat de vrijheid van de autonome werkgebieden (in de eerste plaats de scholen) beperkt, Maar een dienend verbond waarvan iedereen vanzelfsprekend lid is, die op een of andere wijze met Steiners opvoedkunst te maken heeft.
In die zin wil de vereniging ook aandeel hebben aan het tijdschrift ‘Vrije Opvoedkunst’. Zij wil geen ‘eigendomsrecht’ laten gelden op iets dat van de gehele beweging moet zijn, maar zij mag dan steun, ook financieel, van dit geheel verwachten.
De plaatselijke afdelingen van de vereniging moeten gestimuleerd en uitgebreid worden. Rondom de scholen moet er een bloeiend cultureel leven zijn waarin zich alle mogelijk initiatieven in alle mogelijk vormen kunnen ontplooien. Dat is natuurlijk een prachtig veld van sociale activiteit: samenwerking van ouders en leraren, ontmoetingen, niet alleen voor de ‘in-crowd’, maar vooral ook naar buiten gericht. Ik bedoel hiermee ook een vruchtbare wisselwerking van ‘vrije opvoedkunst’ met het reguliere onderwijs en met andere gebieden van de samenleving; Het multiculturele aspect van onze huidige samenleving mag gerust eens wat aandacht krijgen Jaarfeesten, een rijk en onuitputtelijk thema! De jaarfeestengroep verricht al geruime tijd bijzonder belangwekkend werk op dit gebied, niet alleen door cursussen en landelijke dagen, maar ook door publicaties.
Wat is er niet allemaal nog te doen voor de spirituele vernieuwing van onze cultuur, voor het kind in het bijzonder! Buitenschoolse opvang, sprookjes-, marionetten- en toneeluren in wijken waar kinderen het gevaar lopen tot criminelen-in-spe op te groeien. In onze civilisatie wordt wel ongelofelijk veel georganiseerd, gediscussieerd en geregeld, maar er is een ontstellend gebrek aan ideeën. De scholen en hun culturele uitstraling zouden ideeënbron kunnen zijn, als we nu maar eens ophielden met ruzie maken en afknappen.
Wellicht het allerbelangrijkste om aan te werken is de spirituele invulling van de sociaal onontbeerlijk geworden crèche voor heel jonge kinderen. Als wij niet gaan inzien dat de juiste verzorging van 0-3 jarigen evenzeer tot de pedagogische impuls van Rudolf Steiner behoort en dat het de hoogste tijd is hier krachtdadig aan te werken, verzuimen wij niet alleen onze menselijke plicht, maar we werken indirect mee aan noodlottige ontwikkelingen op dit gebied, die het Nederlandse volk veel kwaad zullen berokkenen, zoals alle vorige onderwijswetten en overheidsreglementeringen ten aanzien van de mens als geestelijk en sociaal wezen onheil hebben gebracht.
En dit alles gedragen door de grondgedachte van de driegeleding van het sociale organisme. De Vrije Schoolpedagogie is een kind van de sociale driegeleding! Een vrij geestelijk leven, waarvan ‘onderwijs’ een belangrijk deel uitmaakt, is een eerste voorwaarde voor een gezond cultuurleven. Ik zie het als een belangrijke taak van de ouderkringen rond onze scholen om deze sociale hervormingsgedachte van Rudolf Steiner niet alleen op te nemen en te begrijpen, maar vooral ook door de daad uit te dragen. In dit geval is die daad: een concentratie van kracht, een saamhorigheid in het optreden te realiseren om de strijd voor vrijheid verder te voeren.
De verenigingsvorm waarin dit kan geschieden, is aanwezig; mogen mensen er gebruik van maken.